De blinde werkelijkheid
Blindenfotografie :: Thesis :: Artikels
Pagina 1 van 1
De blinde werkelijkheid
De blinde werkelijkheid
Bron: De Financieel Economische Tijd
16 juni 2001
Iets tegelijk oneindig boeiends en even oneindig droefs trekt de lezer aan in deze dialoog tussen de Britse filosoof Bryan Magee en zijn collega Martin Milligan, en dat droeve heeft alles te maken met het besef dat de mens nooit anders dan onvolmaakt zal zijn. Erger is het gesteld met sommige specifieke mensen: zij zijn nog méér onvolmaakt, voornamelijk omdat ze het een of andere fysieke gebrek hebben. In het geval van Milligan was het zijn blindheid.
Martin Milligan, geboren in Schotland in een arbeidersgezin in 1923, verloor zijn beide ogen op zeer jonge leeftijd toen ze weggenomen moesten worden wegens kanker, maar hij groeide niettemin op tussen ziende kinderen, bleek een briljante leerling, studeerde filosofie, politicologie en economie. Niet van plan zijn blinde lot zonder meer te aanvaarden ontpopte hij zich als een radicaal voorstander van gelijke rechten voor mindervaliden, en voor blinden in het bijzonder. Tevens trad hij toe tot de communistische partij. Een strijdbare, hyperintelligente en agressieve blinde communist, beschrijft Magee hem. Dat alles maakte hem echter een uitgestotene. Niemand had een geschikte baan voor hem en hij ging door het leven met allerlei jobs die ver onder zijn capaciteiten lagen. In 1959, toen hij al 36 was, kreeg hij een aanstelling aan het filosofisch instituut van de universiteit van Leeds.
Met dat verhaal introduceert Magee zijn gesprekspartner. Hun wederzijdse brieven over de essentie van het zien en het kennen maken het corpus uit van dit boek. Want wat haalde Magee zich in het hoofd? Hij wilde de centrale filosofische vraag omtrent het weten toetsen aan de ervaringen van een blinde collega, en daaraan de vraag verbinden wat het verschil in kennen is tussen mensen die over alle zintuigen beschikken en zij die er één ontbreken. Als volgeling van Locke, Hume en Kant neigt Magee er immers toe te denken dat de wereld zoals wij die kennen een verschijnsel is dat in geen geval hetzelfde kan zijn als de werkelijkheid die los van elke ervaring bestaat.
De werkelijkheid en onze waarneming ervan zouden dus twee geheel aparte dingen kunnen zijn. Maar als de mens centraal staat in onze beschouwingen over de ervaring van de werkelijkheid, hoe kunnen we dan weten welk verband er bestaat tussen onze ervaringen omtrent de werkelijkheid, en enige mogelijke werkelijkheid die eventueel onafhankelijk van ons kan bestaan? We kunnen daaromtrent helemaal niets weten, stellen nogal wat filosofen. Volgens hen, oordeelt Magee, leven we in een epistemologische kooi waaruit ontsnappen onmogelijk is.
We beschikken over onze zintuigen, die ons voorzien van de indrukken welke we van de buitenwereld bezitten het onbewerkte materiaal met behulp waarvan we ons een beeld vormen van de empirische wereld, vat Magee het samen. Maar alles wat buiten die waarneming valt, dus buiten het terrein dat onze zintuigen kunnen waarnemen, is voor ons eenvoudigweg niet aanwezig. Ons lichaam en de zintuiglijke waarnemingen daarvan berusten echter, argumenteert Magee, op een toevalligheid. Toevallig kregen we ogen en oren en een aantal andere zintuigen. Precies omdat we die gekregen hebben, zijn we tot een specifieke vorm van waarneming van de buitenwereld in staat.
We wéten echter niet welke zintuigen en dus welke vormen van waarneming we nog zouden kunnen hebben. We kunnen ons een paar voorstellingen maken: radar, zoals de vleermuizen bijvoorbeeld. Wat we wel weten is, dat mits we andere zintuigen bezitten onze waarneming van de buitenwereld heel anders zou zijn. Met een andere combinatie van zintuigen zouden we de wereld op een geheel verschillende manier waarnemen. Dat zou tegelijk onze hele geschiedenis en ontwikkeling grondig hebben beïnvloed.
Extra zintuig
Tot daar blijft dit allemaal filosofische speculatie. Niettemin kunnen we ons in de praktijk een beeld vormen van een verschillende combinatie van waarnemingen, namelijk bij mensen die één specifiek zintuig missen. En daar komen de blinden aan te pas. Als we, stelt Magee, enig inzicht zouden kunnen krijgen in het verschil dat dit voor hun voorstelling van de werkelijkheid maakt vergeleken met die van de rest van de mensheid, moet ons dat toch op zijn minst enige aanwijzing opleveren over de aard van het verschil dat de beperkingen die voor ons allen van kracht zijn voor ons voorstelling van de werkelijkheid uitmaken. Magee, u ziet het, zit niet verlegen om lange en complexe zinnen.
Simpelweg: blinden kunnen ons helpen begrijpen hoe de wereld eruit ziet als je een zintuig zou hebben (het gezicht) dat anderen (de blinden) missen. Om die reden ging Magee op zoek naar een gesprekspartner die nooit heeft kunnen zien, met het motto, afkomstig van Schopenhauer, in het achterhoofd, dat onze kennis begint met ervaring.
Voor Magee graaft dit hele project echter nog dieper. De ervaring met onze zintuigen is voor hem een aanleiding om het hele kennisprobleem in de filosofie aan te raken. Hij zet de vragen daarbij op een rijtje: Hoe komen we aan onze kennis over de wereld en hoe begrijpen we die wereld, onszelf en anderen daarbij inbegrepen? Welk verband bestaat er tussen kennis en ervaring? Legt wat we kunnen waarnemen beperkingen op aan wat we kunnen begrijpen? Is wat door middel van taal kan worden overgedragen beperkt door de ervaring van de taalgebruikers?
Zijn correspondent heeft anderzijds zijn eigen agenda. Blindheid is, voor Milligan, geen handicap. Het zien is alleen maar een kwaliteit te midden van veel andere kwaliteiten die hij niet beheerst, zoals het spreken van Urdu of vioolspelen. De verschillen tussen mij en anderen schrijf ik niet toe aan een eventueel zintuig waarover zij zouden beschikken, een bron van kennis die wordt gevoed door een specifieke eigenschap van het lichaam die ik ontbeer. Het ontbreken van dit zintuig verhindert hem niet te begrijpen wat anderen kunnen zien, net zoals hij als niet-vioolspeler de ervaring van een vioolspeler kan begrijpen.
Delen blinden en zienden dezelfde taal, dezelfde wereld? Voor Milligan is de vraag niet eenduidig te beantwoorden. Termen als duisternis, licht en donker betekenen voor beiden ongeveer hetzelfde. Een woord als duisternis is voor een blinde bekleed met alle secundaire betekenissen en associaties die het ook voor zienden heeft. Blinden zijn niet benadeeld, ze kennen de betekenis ten volle en ze zijn werkelijk in staat alles te kennen wat ook zienden mogelijkerwijs kennen. Blinden kunnen visuele begrippen met hetzelfde recht gebruiken als zienden.
Licht
Voor Magee is onze waarneming onvoldoende om ons alles te leren over de totale werkelijkheid. We weten immers, stelt hij, dat we niet noodzakelijkerwijs de eigenschappen van onze ervaring kunnen toeschrijven aan een werkelijkheid die los van onszelf en de ons ter beschikking staande hulpmiddelen waarmee we waarnemen bestaat. De werkelijkheid en onze waarneming zouden wel eens twee heel verschillende dingen kunnen zijn.
Beschrijven we immers licht als een golfbeweging aan een blinde, dan geven we niet weer hoe wij licht ervaren. De belangrijkste vergissing die we telkens begaan op alle niveaus met betrekking tot de aard van de werkelijkheid, is dat we er abusievelijk van uitgaan dat de hulpmiddelen die we in de loop van de evolutie hebben ontwikkeld om ermee om te gaan ons beelden van die werkelijkheid zouden leveren. En dat is, concludeert Magee, eigenlijk niet het geval. Geen enkel wezen kan zijn eigen karakter begrijpen, oordeelt hij, omdat het onzeker blijft over wat zijn bestaan en dat van zijn omgeving betekent.
Daar zitten we dus, wij arme mensen, zienden en niet-zienden, geplaagd door onze fundamentele onzekerheid over de aard van de wereld die ons omringt en in even grote mate door de lange zinnen van filosofen.
Bryan Magee en Martin Milligan - Beelden van een blinde filosoof - 2001, Amsterdam, Anthos, Pb., 270 blz., ISBN 9041405100.
Erik DURNEZ
Terug naar boven
Naar vorige pagina
Inhoud van deze site
Laatst bijgewerkt op: 24 March 2008 23:47:30
[einde pagina]
U bent bezoeker nummer: 2.978.065
Statistieken
Bron: De Financieel Economische Tijd
16 juni 2001
Iets tegelijk oneindig boeiends en even oneindig droefs trekt de lezer aan in deze dialoog tussen de Britse filosoof Bryan Magee en zijn collega Martin Milligan, en dat droeve heeft alles te maken met het besef dat de mens nooit anders dan onvolmaakt zal zijn. Erger is het gesteld met sommige specifieke mensen: zij zijn nog méér onvolmaakt, voornamelijk omdat ze het een of andere fysieke gebrek hebben. In het geval van Milligan was het zijn blindheid.
Martin Milligan, geboren in Schotland in een arbeidersgezin in 1923, verloor zijn beide ogen op zeer jonge leeftijd toen ze weggenomen moesten worden wegens kanker, maar hij groeide niettemin op tussen ziende kinderen, bleek een briljante leerling, studeerde filosofie, politicologie en economie. Niet van plan zijn blinde lot zonder meer te aanvaarden ontpopte hij zich als een radicaal voorstander van gelijke rechten voor mindervaliden, en voor blinden in het bijzonder. Tevens trad hij toe tot de communistische partij. Een strijdbare, hyperintelligente en agressieve blinde communist, beschrijft Magee hem. Dat alles maakte hem echter een uitgestotene. Niemand had een geschikte baan voor hem en hij ging door het leven met allerlei jobs die ver onder zijn capaciteiten lagen. In 1959, toen hij al 36 was, kreeg hij een aanstelling aan het filosofisch instituut van de universiteit van Leeds.
Met dat verhaal introduceert Magee zijn gesprekspartner. Hun wederzijdse brieven over de essentie van het zien en het kennen maken het corpus uit van dit boek. Want wat haalde Magee zich in het hoofd? Hij wilde de centrale filosofische vraag omtrent het weten toetsen aan de ervaringen van een blinde collega, en daaraan de vraag verbinden wat het verschil in kennen is tussen mensen die over alle zintuigen beschikken en zij die er één ontbreken. Als volgeling van Locke, Hume en Kant neigt Magee er immers toe te denken dat de wereld zoals wij die kennen een verschijnsel is dat in geen geval hetzelfde kan zijn als de werkelijkheid die los van elke ervaring bestaat.
De werkelijkheid en onze waarneming ervan zouden dus twee geheel aparte dingen kunnen zijn. Maar als de mens centraal staat in onze beschouwingen over de ervaring van de werkelijkheid, hoe kunnen we dan weten welk verband er bestaat tussen onze ervaringen omtrent de werkelijkheid, en enige mogelijke werkelijkheid die eventueel onafhankelijk van ons kan bestaan? We kunnen daaromtrent helemaal niets weten, stellen nogal wat filosofen. Volgens hen, oordeelt Magee, leven we in een epistemologische kooi waaruit ontsnappen onmogelijk is.
We beschikken over onze zintuigen, die ons voorzien van de indrukken welke we van de buitenwereld bezitten het onbewerkte materiaal met behulp waarvan we ons een beeld vormen van de empirische wereld, vat Magee het samen. Maar alles wat buiten die waarneming valt, dus buiten het terrein dat onze zintuigen kunnen waarnemen, is voor ons eenvoudigweg niet aanwezig. Ons lichaam en de zintuiglijke waarnemingen daarvan berusten echter, argumenteert Magee, op een toevalligheid. Toevallig kregen we ogen en oren en een aantal andere zintuigen. Precies omdat we die gekregen hebben, zijn we tot een specifieke vorm van waarneming van de buitenwereld in staat.
We wéten echter niet welke zintuigen en dus welke vormen van waarneming we nog zouden kunnen hebben. We kunnen ons een paar voorstellingen maken: radar, zoals de vleermuizen bijvoorbeeld. Wat we wel weten is, dat mits we andere zintuigen bezitten onze waarneming van de buitenwereld heel anders zou zijn. Met een andere combinatie van zintuigen zouden we de wereld op een geheel verschillende manier waarnemen. Dat zou tegelijk onze hele geschiedenis en ontwikkeling grondig hebben beïnvloed.
Extra zintuig
Tot daar blijft dit allemaal filosofische speculatie. Niettemin kunnen we ons in de praktijk een beeld vormen van een verschillende combinatie van waarnemingen, namelijk bij mensen die één specifiek zintuig missen. En daar komen de blinden aan te pas. Als we, stelt Magee, enig inzicht zouden kunnen krijgen in het verschil dat dit voor hun voorstelling van de werkelijkheid maakt vergeleken met die van de rest van de mensheid, moet ons dat toch op zijn minst enige aanwijzing opleveren over de aard van het verschil dat de beperkingen die voor ons allen van kracht zijn voor ons voorstelling van de werkelijkheid uitmaken. Magee, u ziet het, zit niet verlegen om lange en complexe zinnen.
Simpelweg: blinden kunnen ons helpen begrijpen hoe de wereld eruit ziet als je een zintuig zou hebben (het gezicht) dat anderen (de blinden) missen. Om die reden ging Magee op zoek naar een gesprekspartner die nooit heeft kunnen zien, met het motto, afkomstig van Schopenhauer, in het achterhoofd, dat onze kennis begint met ervaring.
Voor Magee graaft dit hele project echter nog dieper. De ervaring met onze zintuigen is voor hem een aanleiding om het hele kennisprobleem in de filosofie aan te raken. Hij zet de vragen daarbij op een rijtje: Hoe komen we aan onze kennis over de wereld en hoe begrijpen we die wereld, onszelf en anderen daarbij inbegrepen? Welk verband bestaat er tussen kennis en ervaring? Legt wat we kunnen waarnemen beperkingen op aan wat we kunnen begrijpen? Is wat door middel van taal kan worden overgedragen beperkt door de ervaring van de taalgebruikers?
Zijn correspondent heeft anderzijds zijn eigen agenda. Blindheid is, voor Milligan, geen handicap. Het zien is alleen maar een kwaliteit te midden van veel andere kwaliteiten die hij niet beheerst, zoals het spreken van Urdu of vioolspelen. De verschillen tussen mij en anderen schrijf ik niet toe aan een eventueel zintuig waarover zij zouden beschikken, een bron van kennis die wordt gevoed door een specifieke eigenschap van het lichaam die ik ontbeer. Het ontbreken van dit zintuig verhindert hem niet te begrijpen wat anderen kunnen zien, net zoals hij als niet-vioolspeler de ervaring van een vioolspeler kan begrijpen.
Delen blinden en zienden dezelfde taal, dezelfde wereld? Voor Milligan is de vraag niet eenduidig te beantwoorden. Termen als duisternis, licht en donker betekenen voor beiden ongeveer hetzelfde. Een woord als duisternis is voor een blinde bekleed met alle secundaire betekenissen en associaties die het ook voor zienden heeft. Blinden zijn niet benadeeld, ze kennen de betekenis ten volle en ze zijn werkelijk in staat alles te kennen wat ook zienden mogelijkerwijs kennen. Blinden kunnen visuele begrippen met hetzelfde recht gebruiken als zienden.
Licht
Voor Magee is onze waarneming onvoldoende om ons alles te leren over de totale werkelijkheid. We weten immers, stelt hij, dat we niet noodzakelijkerwijs de eigenschappen van onze ervaring kunnen toeschrijven aan een werkelijkheid die los van onszelf en de ons ter beschikking staande hulpmiddelen waarmee we waarnemen bestaat. De werkelijkheid en onze waarneming zouden wel eens twee heel verschillende dingen kunnen zijn.
Beschrijven we immers licht als een golfbeweging aan een blinde, dan geven we niet weer hoe wij licht ervaren. De belangrijkste vergissing die we telkens begaan op alle niveaus met betrekking tot de aard van de werkelijkheid, is dat we er abusievelijk van uitgaan dat de hulpmiddelen die we in de loop van de evolutie hebben ontwikkeld om ermee om te gaan ons beelden van die werkelijkheid zouden leveren. En dat is, concludeert Magee, eigenlijk niet het geval. Geen enkel wezen kan zijn eigen karakter begrijpen, oordeelt hij, omdat het onzeker blijft over wat zijn bestaan en dat van zijn omgeving betekent.
Daar zitten we dus, wij arme mensen, zienden en niet-zienden, geplaagd door onze fundamentele onzekerheid over de aard van de wereld die ons omringt en in even grote mate door de lange zinnen van filosofen.
Bryan Magee en Martin Milligan - Beelden van een blinde filosoof - 2001, Amsterdam, Anthos, Pb., 270 blz., ISBN 9041405100.
Erik DURNEZ
Terug naar boven
Naar vorige pagina
Inhoud van deze site
Laatst bijgewerkt op: 24 March 2008 23:47:30
[einde pagina]
U bent bezoeker nummer: 2.978.065
Statistieken
Soortgelijke onderwerpen
» HOE MAAK IK NU EIGENLIJK FOTO'S ALS BLINDE?
» Blinde fotograaf Kenny Demulder
» Een blinde heeft nooit foto's
» Anjet Daanje - De blinde fotograaf
» Anja Ligtenberg (schilderen met licht)
» Blinde fotograaf Kenny Demulder
» Een blinde heeft nooit foto's
» Anjet Daanje - De blinde fotograaf
» Anja Ligtenberg (schilderen met licht)
Blindenfotografie :: Thesis :: Artikels
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum